Dat is het bewijs van de vervulling met de Heilige Geest. Hij zeide: "En ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; namelijk de Geest der waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen." Johannes 14:16--17a. Nu weten we wat de waarheid is. "Uw woord is de waarheid." Johannes 17:17b. Zie ook Johannes 8:43: "Waarom kent gij Mijn spraak niet? Het is, omdat gij Mijn Woord niet kunt horen." Heeft u gemerkt dat Jezus zegt dat de wereld de Heilige Geest niet kon ontvangen? Wel, ik las zo net in dit vers, dat zij ook niet het Woord konden ontvangen. Waarom niet? Omdat de Geest en het Woord één zijn, en als u de Heilige Geest bezit, zoals de profeten, zou het Woord tot u komen. U zou het ontvangen. In Johannes 14:26 staat: "Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles LEREN, en zal u indachtig maken alles, wat Ik u gezegd heb." Hier zien we opnieuw het Woord komen vanwege de Geest van God. Ook in Johannes 16:13 staat het geschreven: "Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid (het Woord), zal Hij u in al de waarheid leiden (Uw Woord is de waarheid); want Hij zal van Zichzelf niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben (het Woord van God), zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen." (De Geest, Die het Woord der profetie brengt). Ik wil dat u goed opmerkt dat Jezus NIET zei, dat spreken in tongen, vertolking, profeteren, of juichen en dansen het bewijs van de doop met de Heilige Geest was. Hij zei, dat het bewijs zou zijn, dat u in de WAARHEID zou zijn; u zou in het Woord van God voor uw tijdperk zijn. Het bewijs heeft te maken met het ontvangen (aanvaarden) van dat Woord.
In I Korinthe 14:37: "Indien iemand meent een profeet te zijn, of geestelijk, die erkenne, dat hetgeen ik u schrijf, geboden des Heren zijn." Begrijp dat goed
Tot hen, die aanspraak maakten op een andere openbaring moest Paulus zeggen (vers 36): "Is het Woord Gods van u uitgegaan? Of is het tot u alleen gekomen?" Het bewijs van een met de Geest vervuld Christen-gelovige is niet, dat hij de waarheid (het Woord) voortbrengt, maar dat hij de waarheid (het Woord) ontvangt (aanvaardt), dat hij het Woord gelooft en Het gehoorzaamt.
Hebt u opgemerkt hoe in Openbaring 22:17 staat: "En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom!" Ziet u, de bruid spreekt hetzelfde Woord als de Geest! Zij is een Woord-bruid, en bewijst, dat ze de Geest heeft. In elk gemeente-tijdperk horen we deze woorden: "Die een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt." De Geest geeft het Woord. Als u de Geest hebt, zult u het Woord dat voor uw tijdperk bestemd is horen, zoals de ware Christenen het Woord voor hun tijdperk aannamen.
Begrijpt u wat er met deze laatste gedachte bedoeld wordt? Ik herhaal; ieder tijdperk der gemeente eindigt met dezelfde vermaning: "Die een oor heeft, die (een individu) hore wat de Geest tot de gemeenten zegt." De Geest schenkt het Woord. Deze heeft de waarheid zoals die voor ieder tijdperk bestemd is. Ieder tijdperk kent zijn eigen uitverkorenen, en die uitverkoren groep mensen "hoorde altijd het Woord", nam het aan, wat bewees dat zij het Zaad in zich hadden. Johannes 8:47: "Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt." Zij wezen het Woord (Jezus) af en Zijn Woorden die voor hun dagen bestemd waren, maar het ware Zaad nam het Woord wel aan, omdat zij uit God waren. "En al Uw kinderen zullen van de HERE geleerd zijn." (De Heilige Geest) Jesaja 54:13. Jezus heeft hetzelfde gezegd in Johannes 6:45. OF U ÉÉN BENT MET HET WOORD, dàt is het bewijs ervan of u uit God bent en met de Geest vervuld. Een andere maatstaf bestaat er niet.
Maar wat zijn dan de tongen en de vertolking en de andere gaven? Dit zijn manifestaties. Zo wordt het door het Woord geleerd. Lees dit eens in I Korinthe 12:7: "Maar aan een ieder wordt de OPENBARING des Geestes gegeven tot hetgeen nuttig is." Vervolgens somt Paulus die uitingen (openbaringen) op.
Nu komt die heel goede vraag waarvan ik weet dat u die graag zou willen stellen. Waarom is de uiting niet een bewijs van de doop met de Heilige Geest, want men kan toch de Heilige Geest niet openbaren, tenzij men werkelijk met die Geest vervuld is?
Wel, ik zou graag willen, dat ik kon zeggen dat dit juist is, omdat ik er niet van houd mensen te kwetsen of hun leer omver te werpen; maar ik zou geen echte dienstknecht van God zijn als ik u niet heel de raad Gods zou verkondigen. Is dat juist of niet? Laten we eens een figuur als Bileam onder de loep nemen. Hij was een godsdienstig mens, die God vereerde. Hij wist hoe men aan God moest offeren en hoe men Hem moest benaderen, maar hij was geen profeet van het Ware Zaad, want hij nam het loon der ongerechtigheid aan, en wat het ergste was, hij verleidde het volk Gods tot de zonden van hoererij en afgoderij. Maar wie durft er te ontkennen dat de Geest Gods Zich ondanks dit alles toch door hem openbaarde in één van de mooiste gedeelten van beslist nauwkeurige profetie die de wereld ooit gekend heeft? Maar hij bezat de Geest helemaal niet. Wat denkt u dan van Kajafas, de hogepriester? De Bijbel zegt, dat hij profeteerde wat voor dood de Heer zou sterven. We weten allen dat hij niet beschreven wordt als iemand, die met de Geest vervuld was, of door de Geest geleid werd, zoals het geval was bij de oude Simeon of de dierbare heilige die Anna genaamd wordt. Maar toch had hij een echte openbaring van de Heilige Geest. Dat valt niet te ontkennen. Dus waar wordt dan de uiting als een bewijs genoemd? Nergens zult u dit aantreffen. Als u waarlijk vervuld bent met de Geest van God, zult u het bewijs van het WOORD in uw leven hebben.
Laten wij u eens tonen hoezeer ik doordrongen ben van deze waarheid door een openbaring welke God mij gegeven heeft. Maar voor ik dit vertel, wil ik het volgende zeggen. Velen uwer geloven, dat ik een profeet ben. Ik zeg zoiets niet. U hebt het gezegd. Maar beiden weten we, dat de visioenen, die God mij geeft, NOOIT VERKEERD uitkomen. NIET EENMAAL. Als er iemand is, die kan aantonen dat ooit een visioen onjuist was, dan wil ik het weten. Nu u mij tot zover gevolgd hebt, hier is mijn verhaal.
Vele jaren geleden, toen ik voor het eerst met de pinkstermensen in aanraking kwam, was ik in één van hun openlucht bijeenkomsten. Er was veel uiting van tongentaal, vertolking van tongen en profetie. Vooral twee predikers blonken hierin uit; ze overtroffen alle andere broeders in dit opzicht. Ik genoot intens van de diensten en was werkelijk geïnteresseerd in de verscheidene uitingen, want het leek allemaal heel echt. Het was mijn vurige wens, alles te leren over deze gaven wat ik maar kon leren en daarom besloot ik er met de twee mannen eens over te gaan praten. Door de gave van God, die in mij is, probeerde ik er achter te komen, of de geest van de eerste man echt uit God was of niet. Na een kort gesprek met deze dierbare, nederige broeder, wist ik dat hij een oprecht en serieus Christen was. Hij was echt. De andere man was geheel anders dan de eerste. Hij was vol grootspraak en trots, en toen ik tegen hem sprak, trok er een visioen voor mijn ogen voorbij en ik zag dat hij met een blonde dame was getrouwd, maar daarnaast leefde met een brunette en twee kinderen bij haar had. Als er ooit een huichelaar was, dan was hij het wel. Laat ik u zeggen, dat ik diep geschokt was. Wat kon ik anders zijn? Hier waren twee mensen, een hunner was een echt gelovige, de ander een zondige imitator. EN TOCH OPENBAARDEN ZE BEIDEN GAVEN VAN DE GEEST. Ik was bedroefd vanwege deze verwarde toestanden. Ik verliet de bijeenkomst en zocht God voor het antwoord. Ik ging alleen naar een verborgen plek en daar bad ik met mijn Bijbel en wachtte tot God zou antwoorden. Niet wetend wat voor Schriftgedeelte ik moest lezen, opende ik toevallig de Bijbel bij een willekeurige plaats in Matthéüs. Ik las een ogenblik en legde toen de Bijbel neer. Plotseling woei er een wind door de kamer, waardoor de bladeren omgeslagen werden naar Hebreeën 6. Ik las het door en werd bijzonder getroffen door deze merkwaardige verzen. Hebreeën 6:4--9. "Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gaven gesmaakt hebben, en de Heilige Geest deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede Woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, die, zeg ik, weer te vernieuwen tot bekering, daar zij voor zichzelf de Zoon van God weer kruisigen en openlijk te schande maken. Want de aarde, die de regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen, door wie zij ook bebouwd wordt, die ontvangt zegen van God; maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, wier einde is tot verbranding. Maar, geliefden, wij verzekeren ons van u betere dingen, en met de zaligheid gevoegd, hoewel wij alzo spreken."
Ik deed mijn Bijbel dicht, legde hem neer, peinsde een ogenblik en bad nog wat. Ik wist nog steeds niet het antwoord. Toen opende ik opnieuw de Bijbel zonder bepaald iets te zoeken, maar ik las er niet in. Plotseling ging de wind opnieuw door de ruimte heen en weer sloegen de bladzijden om naar Hebreeën 6 en bleven zo liggen daar de wind er niet meer was. Ik las die woorden nog eens en toen ik daarmee bezig was, daalde de Geest Gods neder in de kamer en ik aanschouwde een gezicht. In het gezicht zag ik een man gekleed in het zuiverste wit, die voortliep in een pas geploegd veld en tarwe zaaide. Het was een heldere dag en het was ochtend toen hij zaaide. Maar 's avonds laat, nadat de zaaier in het wit was heen gegaan, verscheen iemand in het zwart, die heimelijk ook zaad zaaide tussen het zaad dat de man in het wit gezaaid had. De dagen verstreken -- de zon en de regen zegende de grond; en op zekere dag kwam de tarwe op. Hoe schoon was dit! Maar de volgende dag verscheen ook het onkruid.
De tarwe en het onkruid groeiden tezamen op. Zij kregen het zelfde gemeenschappelijke voedsel uit dezelfde grond. Zij dronken van dezelfde regen en genoten van hetzelfde zonlicht.
Toen werd op zekere dag de hemel als koper en alle planten gingen neerhangen en dreigden te sterven. Ik zag toen hoe de tarwe het hoofd ophief en ik hoorde het tot God roepen om regen. Evenzo verhief het onkruid zijn stem en smeekte om regen. Toen betrok de lucht en er kwam regen en opnieuw -- nu vol kracht -- verhief de tarwe haar stem en riep in aanbidding uit: "Prijst de Heer!" En tot mijn verbazing hoorde ik ook hoe het tot leven teruggekomen onkruid opzag naar boven en zei: "Halleluja!"
Toen wist ik wat de waarheid was over die samenkomst in de openlucht en over het gezicht. De gelijkenis van de Zaaier en het Zaad, het zesde hoofdstuk uit Hebreeën en de duidelijke openbaring van geestelijke gaven in een gemengd gehoor -- alles werd op wonderlijke wijze duidelijk. De Zaaier in het wit was de Heer. De zaaier in het zwart was de duivel. De wereld was de akker. Het zaad stelde mensen voor, uitverkorenen en verworpenen. Beiden hadden hetzelfde gemeenschappelijke voedsel, hetzelfde water en dezelfde zon. Beiden baden. Beiden ontvingen ze bijstand van God, want Hij doet Zijn zon schijnen en de regen neerkomen over slechten en goeden. En hoewel ze allebei dezelfde wonderbare zegen en dezelfde wonderbare uitingen hadden, WAS ER NOCHTANS DIT ENE VERSCHIL: ZE WAREN AFKOMSTIG VAN VERSCHILLEND ZAAD.
Hier was ook het antwoord op Matthéüs 7:21--23: "Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here! hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!" Jezus ontkent hier niet dat zij de machtige werken deden die alleen maar de Heilige Geest door middel van mensen kan doen. Maar wèl ontkent Hij hen ooit gekend te hebben. Dit waren geen afgevallen mensen. Dit waren goddelozen, onwedergeborenen, verworpenen. Dezen waren het zaad van Satan.
En daar gaat het om. U KUNT NIET beweren, dat een uiting bewijst dat men uit de Geest geboren is of met de Geest vervuld. In geen geval. Ik wil toegeven dat een èchte uiting het bewijs is van de Heilige Geest, die machtige dingen bewerkt, maar het is GEEN BEWIJS ervan of iemand met de Geest vervuld is, zelfs al zou die persoon dergelijke uitingen in overvloed hebben.
Het bewijs van het ontvangen van de Heilige Geest in deze tijd is precies hetzelfde als het destijds was in de dagen van onze Heer. Het is het ontvangen van het Woord der waarheid, dat bestemd is voor de dagen waarin u leeft. Jezus legde nooit zozeer de klemtoon op de werken, zoals Hij die op HET WOORD legde. Hij wist dat, indien de mensen het WOORD ontvingen de werken wel zouden volgen. Dat is Bijbels.
En tot elk tijdperk horen wij dezelfde waarheid komen: "Die een oor heeft, hore wat de Geest tot de gemeenten zegt." Maar alleen een met de Geest vervuld mens kan de openbaring voor dat tijdperk horen. Niemand anders kan het. O neen. Zij kunnen haar niet horen, zegt Paulus in I Korinthe 2:6--16. Dit moet voor u een oorzaak van vreugde wezen. Er gaat een uiterst merkwaardige lering door de wereld, die veel misvatting en onaangename gevoelens veroorzaakt. Want wanneer de pinkstermensen zeggen, dat u in tongen MOET spreken -- anders bent u volgens hen niet gedoopt met de Heilige Geest -- ontkennen zij of dat grote mannen als Knox, Moody, Taylor, Goforth en anderen de Heilige Geest ontvangen hebben, of zij zeggen dat zij allen in het verborgene in tongen spraken zonder zich bewust te zijn van wat er aan de hand was. Wel, dat is niet waar. Het is beslist niet waar. Dat is een grove dwaling. Tongentaal bewijst niet dat men met de Geest vervuld is. Het is eenvoudig een van de negen uitingen zoals die genoemd worden in I Korinthe 12. Er bestaat geen Schriftgedeelte waaruit blijkt, dat u de Heilige Geest ontvangt als u in tongen spreekt of dat u de Heilige Geest krijgt doordat u in tongen spreekt. Er staat wèl dit: "Nadat zij allen vervuld waren met de Heilige Geest, spraken zij in tongen." Vervolgens wordt er dan later aan toegevoegd dat zij profeteerden.
Vele mensen nemen heden ten dage als vanzelfsprekend aan, dat allen, die beweren dat men de Heilige Geest ontvangt door het tongenspreken ook in een echte Geestelijke tong spreken. Maar dit is niet zo, want velen spreken in een bekende tong, maar ze staan onder de invloed van een verkeerde geest. Stel dat we in een samenkomst zijn en ze spreken allemaal in tongen. Hoe kunt u weten welke tong van de Geest is en welke van de duivel? Ik ben bij de heidenvolken geweest, waar hun tovenaars bloed dronken uit een schedel, in tongen spraken, het vertolkten en profeteerden. Ze kunnen zelfs schrijven in tongen. Welnu, indien tongentaal HET bewijs is van het ontvangen van de Heilige Geest, dan zou elke tongentaal uit God zijn. Maar door mensen die tongentaal als bewijs nemen wordt toegegeven dat er valse en ware tongentaal bestaat, want God heeft de echte en de Satan de valse. Mijn vraag is dus: "Wie weet nu wat de echte is? Wie verstond de taal zodat hij weet wat er gesproken werd? Wie heeft de gave van onderscheiding, zodat hij het weet?" Wanneer we nu de antwoorden daarop krijgen hebben wij tenminste een basis, maar zolang moeten wij ons afvragen wat de bron van de tongen is. Het zal nu reeds duidelijk zijn dat als u tongen als bewijs aanvoert zonder te weten wat er gezegd wordt, u tenslotte zult moeten geloven dat alle tongen van God zijn. Dat zou ons er toe brengen te geloven, dat de duivel niet in tongen kan spreken. Dat is niet zo; neen in geen geval! Elke zendeling op een buitenlands zendingsveld weet maar al te goed dat duivelen in tongen spreken, evenals ook ik het weet uit ervaring.
Pinksterleraars geven toe dat zij niet uit de Schrift kunnen bewijzen, dat mensen in tongen spraken wanneer zij met de Heilige Geest gedoopt werden. Zij geven toe dat zij het afleiden uit de ervaringen die in het boek Handelingen vermeld staan; in dit boek spraken de mensen in drie van de vijf gevallen in tongen. En zij zeggen ook -- zonder enige Schriftuurlijke basis -- dat er twee soorten tongen bestaan. De ene soort is de tongentaal, die u spreekt terwijl u de Heilige Geest ontvangt -- en deze is dan het "bewijs" -- terwijl u later, als u er geloof voor hebt, de gave van de tongentaal kunt ontvangen, waardoor u vaak in tongen zult kunnen spreken. Volgens hen is het echter niet gezegd, dat wie eenmaal in tongen heeft gesproken als bewijs van het ontvangen van de Heilige Geest, ooit weer zal spreken. Ook nu zijn we weer benieuwd te weten waar dit te vinden is in het Woord. Als het daar niet in staat, dan heeft God dat niet gezegd en wee degene die zou toevoegen aan dat Woord! Maar er is iets in het Woord, dat juist over dit onderwerp gaat en waar zij volledig aan voorbijgaan. I Korinthe 13. Hier wordt over tongen van engelen en mensen gesproken. Dit zouden bekende en onbekende tongen zijn. Moderne pinkstermensen zeggen, dat zij de Heilige Geest kunnen ontvangen doordat zij in een onbekende tong of taal der engelen spreken. Zij hebben het paard achter de wagen gespannen, want in Handelingen 2 spraken de mensen in een volmaakt dialect, dat zelfs ongelovigen konden horen en verstaan.
Wanneer nu God over iets zwijgt, dan zou het verstandig zijn als wij er ook maar over zwegen. Maar daar waar Hij wèl spreekt doen wij er beter aan ook te spreken en te zeggen wat Hij reeds gezegd heeft. Hij zei ons dat het bewijs -- datgene wat na de doop met de Heilige Geest met ons zou gebeuren -- was, dat Hij de Leraar zou laten komen, Die ons zou onderrichten in alle waarheid. Maar die Leraar was een INWONENDE Leraar, niet een Leraar die buiten stond. Als de Geest niet in u woonde, zou u de waarheid niet horen en haar aannemen door openbaring, al zou u haar elk ogenblik van de dag horen. Dat was het teken van de inwonende Geest in de dagen van Paulus. Zij, die vervuld waren met de Heilige Geest hoorden het Woord, namen het aan en leefden er naar. Zij, die de Geest niet bezaten hoorden de waarheid slechts als vleselijke mensen, gaven er een verkeerde uitleg aan en verzonken in de zonde.
In ieder tijdperk, (en ieder tijdperk is het tijdperk van de Heilige Geest voor de ware gelovige) -- ik herhaal, in ieder tijdperk was het bewijs hetzelfde. Degenen, die de Geest hadden, de Leraar, hoorden het Woord, en die Geest Die in hen was nam het Woord en leerde het (openbaarde het) hun; en zij behoorden tot de groep, die de boodschapper en zijn boodschap hoorden, het aannamen en er naar leefden.
Ik weet, dat er een grote verleiding in steekt terug te verwijzen naar de Pinksterdag en naar de dag toen de Heilige Geest in het huis van Cornelius viel en dan die twee identieke ervaringen als het bewijs van de doop met de Heilige Geest voor te stellen. Maar bij iedere gelegenheid werden de tongen verstaan door hen, die luisterden. Dit staat ver af van het moderne Babel der verwarring in de Pinkstersamenkomsten. En zo dit niet genoeg mocht wezen ons ertoe te brengen afstand te doen van dergelijke redeneringen, wat zullen we dan moeten doen wanneer we geconfronteerd worden met het feit dat mensen, die nimmer in tongen spraken toch enkele van de overige acht uitingen in hun leven hebben, zoals bijvoorbeeld het woord van wijsheid, de onderscheiding der geesten, een woord van kennis, geloof, genezing en zelfs wonderen? En deze waarneming is nog interessanter als we haar in het licht zien van het feit, dat tongen de minste van de negen uitingen is; wanneer we dus mensen, die niet in tongen spreken en ook nooit in tongen gesproken hebben, grotere uitingen zien uitoefenen dan zij die wel in tongen spreken, dan moeten we aan een dergelijke lering zelfs nog minder geloof hechten dan daarvoor.
Want al worden we uit genade gered, zonder de werken, echte verlossing zal werken voortbrengen, of daden die God behagen. I Johannes 3:7: "Kinderkens! Dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid DOET, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is." En als dit vers ook maar iets betekent, dan betekent het wel dat een mens IS wat hij DOET. Jakobus 3:11: "Welt ook een fontein uit een zelfde ader het zoet, en het bitter?" Romeinen 6:2: "Wij, die aan de zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in haar leven?" Matthéüs 12:33--35: "Of maakt de boom goed en zijn vrucht goed; of maakt de boom kwaad en zijn vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend. Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? Want uit de overvloed des harten spreekt de mond. De goede mens brengt goede dingen voort uit de goede schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit de boze schat." Als nu een mens geboren wordt uit het Woord (wedergeboren zijnde, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord Gods, I Petrus 1:23), zal hij het Woord voortbrengen. De vruchten of werken uit zijn leven zullen een voortbrengsel zijn van het soort zaad of leven dat in hem is. Zijn werken zullen daarom Schriftuurlijk zijn.