VORIGE PAGINA     |   INDEX GETUIGENISSEN  |    VOLGENDE PAGINA
getuigenissen

Inhoud van deze pagina:

79. William Branham, door de Geest
      terecht gewezen
79 William Branham, door de Geest van God terecht gewezen

W Branham GETUIGENIS VAN W. BRANHAM
Enige tijd geleden, ik heb het misschien al eerder verteld. Hier is een kleine ervaring die mij overkwam.
Ik was ginds in Toledo, Ohio. Ik was in een opwekkingssamenkomst en hield daar een samenkomst. En zoveel mensen wisten waar het hotel was, dus hadden ze mij meegenomen naar het platteland. En ik verbleef daar in een klein motel.
We hadden gegeten in een klein Dunkard restaurant, het was een wonderbare plek. En de kleine dames zagen er net zo Christelijk en heilig uit als ze maar konden zijn, schoon en werkelijk vriendelijk. Het werd zondag en ik kreeg honger. Ik had een beetje gevast en ik wilde naar de overkant van de straat gaan naar een ander klein... een kleine straat daar op een hoek, en daar was een... gewoon een Amerikaanse gelegenheid om daar te eten. Een kleine... Ze hadden een kleine gelegenheid, een café dat de hele avond open was.
En toen ik daar op die zondag binnenging, ongeveer twee uur in de middag, voordat ik heenging die middag om te prediken, kwam ik tot het punt dat ik niet wist wat te doen. Ik liep naar binnen en het eerste wat ik opmerkte, was een jongedame van ongeveer zestien of achttien jaar oud (de lieveling van een of andere pappa en de lieveling van een of andere moeder) die daar achteraan stond met een jongen, met zijn handen rond haar heupen. Een groep teenagers zat aan de balie.
Ik hoorde een gokmachine en ik keek erheen en daar stond een politieman met zijn arm hierboven rond een vrouw, rond haar taille, spelend aan een gokmachine. Nu, u weet dat dobbelen en gokmachines illegaal zijn in Ohio, u Buckeye-mensen hier. En u weet dat het onwettig is. En hier was de wet, spelend aan een gokmachine: een man van mijn leeftijd, waarschijnlijk getrouwd, een stel kinderen, misschien al grootvader. Een politieman op patrouille, spelend aan een gokmachine. Daar was dat jonge... Wat heeft zo'n teenager zo gemaakt? Wat heeft dit veroorzaakt?

Ik stond daar. En niemand merkte dat ik binnenkwam, ze waren te druk bezig; de helft van hen was dronken. Dus ik keek. Ik hoorde iemand zeggen: "Wel, denk je dat de regen de rabarber kwaad zal doen?" En ik keek om mij heen en hier zat een dame, hier zittend, een oude dame, een echt... ze was vijfenzestig, zeventig, dicht erbij. En de arme dame... Ik neem het niemand kwalijk wanneer ze er niet op z'n best uit zien, maar toen ze... Ze had zich opgedoft... Ze had haar haar blauw gemaakt, het zag er heel blauw uit, en van boven helemaal afgeknipt en ze had het echt blauw gemaakt. En ze had een hele dikke laag manicure op, of hoe u dat spul ook noemt, dat op haar gezicht was gedaan en grote vlekken. En ze had een heel klein kort broekje aan, het arme oude mens was zo gerimpeld, dat het vlees, de kwabben vlees, zo neerhingen over haar been. En ze was dronken. Ze zat daar met een oude man, in de zomertijd, met een van deze oude grijze legeroverjassen aan, olijfbruin, die zo naar beneden hing, en een grote shawl rond zijn hals. Allebei dronken en zij zaten bij deze arme, oude vrouw.

Ik stond daar en keek rond. Ik zei: "God, hoe kunt U dit verdragen? Wat, wat... hoe ziet U naar zoiets? Terwijl het mij (een zondaar gered door genade) dat laat denken; hoe kunt Gij ernaar kijken? Wel, het ziet er naar uit dat U de zaak uit elkaar zou moeten laten spatten. Zullen mijn kleine Rebekka en Sara onder dat soort invloed moeten opgroeien? Zullen mijn twee kleine meisjes tegenover zo'n populaire, zogenaamde, wereld moeten staan, zoals het vandaag is, waar de mensen zich zo gedragen. God, hoe kan ik ooit... Wat kan ik doen?" (Natuurlijk, het is Zijn genade, als ze bestemd waren voor eeuwig leven zullen ze komen; als ze het niet waren, zullen ze niet komen. Ik weet het niet. Dat is aan God. Ik zal mijn deel doen.)

Ik dacht: "Hoe kunt U het verdragen, God? Het lijkt of U zo heilig bent, dat U gewoon die zaak van de aarde af zou moeten wissen." Ik zei: "Kijk naar die arme grootmoeder, die daar zit. Kijk naar dat jonge meisje, daar achteraan. En hier is een vrouw die hier staat, waarschijnlijk vijfentwintig jaar oud. En die politieman met zijn armen rond haar middel, spelend aan een gokmachine. Daar is de wet, het land is vergaan. Het is met het moederschap afgelopen. Hier is het met de oude afgelopen. En daar zit een jong meisje, daar achteraan en het is met haar afgelopen. Kijk naar de jongens, terwijl ze in de kerk of ergens behoorden te zijn."

En ik dacht: "O God, wat kan ik doen? En hier ben ik in deze stad, roepend met heel mijn hart, en ze ontkennen het, en lopen door alsof ze..." En ik dacht: "Wel God..."

Wel, en toen kwam er een gedachte: "Als Ik ze niet heb geroepen, hoe kunnen ze komen?" "Alles wat de Vader Mij heeft gegeven, zal komen." "Gij hebt ogen, maar gij kunt niet zien, oren en kunt niet horen."

Ik dacht: "Wel, als de president naar de stad zou komen in plaats van de opwekkingssamenkomst, dan zou iedereen komen." O zeker, dat is werelds.

Toen begon ik te denken: "Wel, God, hoe... waarom laat U het niet gewoon... Wel, kom en zend Jezus en laat het voorbij zijn. Waarom laat U het niet gewoon allemaal voorbij zijn, en laat U het niet gaan?"

Toen begon ik te zien, dat er iets voor mij begon te bewegen. Het zag eruit als een kleine wervelwind, die zo ronddraaide. Ik bleef ernaar kijken en ik zag een wereld die rond en rond draaide. En ik keek ernaar, en er spoot iets van af. En ik keek, en het was een besproeiing met rood, karmozijnrood Bloed, de wereld rond, net als een werveling die rondgaat (als een komeet) en het was een werveling er omheen op deze manier. En ik keek naar deze werveling en vlak erboven zag ik Jezus in het visioen. Hij keek naar beneden. En ik zag mezelf hier beneden op de aarde staan, en dingen doen die ik niet behoorde te doen. En elke keer dat ik zondigde, had God me moeten doden, "Want ten dage dat gij daarvan eet, te dien dage zult gij sterven." En Gods heiligheid en recht vereist... en je zult moeten sterven. En toen keek ik daarheen en ik bleef in mijn ogen wrijven. En ik zei: "Ik ben niet... Ik ben helemaal niet in slaap gevallen. Ik ben... het is een visioen. Ik ben er zeker van dat dit een visioen is."

En ik bleef kijken, terwijl ik achter de deur stond. En ik zag mijn eigen zonden opkomen. En elke keer dat ze zouden beginnen de troon te raken, werkte Zijn Bloed als een bumper op een auto. Het ving het op en ik zag het schudden, en het Bloed stroomde dan van Zijn gelaat. En ik zag Hem Zijn handen opheffen en zeggen: "Vader, vergeef hem, hij weet niet wat hij doet."

Ik zag mijzelf iets anders doen, het schudde Hem opnieuw, pats. Het zou... God zou me op datzelfde moment hebben gedood, maar Zijn Bloed ving mij. Het hield mijn zonden vast. Ik dacht: "O God, deed ik dat? Zeker was ik dat niet?" Maar het was het wel!

Toen begon ik zo te lopen, alsof ik door die kamer liep, en ik wandelde tot vlak bij Hem. Ik zag daar een boek liggen en daar stond mijn naam op, en er stonden allerlei zwarte letters dwars overheen geschreven. Ik zei: "Here, het spijt mij zo, dat ik dit deed. Waren het mijn zonden die maakten dat U dat deed? Heb ik Uw Bloed rond de aarde gedraaid? Heb ik U dit aangedaan, Heer? Het spijt mij zo dat ik dit deed." En Hij strekte Zijn hand uit. Ik zei: "Wilt U mij vergeven? Ik bedoelde het niet. Ik zal... U, door Uw genade... ik zal proberen een betere jongen te zijn, als U mij zult helpen."

Hij nam Zijn hand en beroerde Zijn zijde, nam Zijn vinger en schreef "v-e-r-g-e-v-e-n" op mijn boek, wierp het omhoog achter Zich (in de zee van vergetelheid). Ik keek er een poosje naar. En Hij zei: "Nu, Ik vergeef jou, maar je wilt haar veroordelen." Ziet u? Zei: "Jij hebt vergeving, maar hoe is het met haar? Je wilt haar uiteen laten spatten. Je wilde niet dat ze leefde."

Ik dacht: "O God, vergeef mij, het was niet mijn bedoeling om dat te denken. Ik wilde dat niet doen. Ik, ik wilde dat niet doen."

"Het is jou vergeven, jij voelt je prima. Maar wat met haar? Zij heeft het ook nodig. Zij heeft het nodig."

Wel, ik dacht: "God, hoe wist ik wie U had geroepen en wie U niet hebt geroepen? Het zijn mijn zaken om tot iedereen te spreken."

Dus, toen het visioen mij verliet, liep ik naar haar toe en ik zei: "Hoe maakt u het, dame?" En die twee mannen waren naar het toilet gegaan. En ze... Ze zat daar te hikken, weet u, te lachen. En de fles whisky stond op tafel, of bier was het, alcohol, stond daar waar ze hadden gedronken. Ik liep erheen en ik zei: "Hoe maakt u het?"

En ze zei: "O, hallo."

En ik zei: "Zou ik plaats mogen nemen?"

Ze zei: "O, ik heb gezelschap."

Ik zei: "Ik bedoel het niet op die manier, zuster."

Ze keek naar me toen ik haar zuster noemde. Ze zei: "Wat wilt u?"

En ik zei: "Zou ik even een ogenblik kunnen gaan zitten?"

Ze zei: "Ga uw gang." En ik ging zitten.

Ik vertelde haar wat er was gebeurd. Ze zei: "Wat is uw naam?"

En ik zei: "Branham."

Ze zei: "Bent u de man hier in dit stadion?"

En ik zei: "Ja mevrouw."

Ze zei: "Ik had daarheen willen komen." Ze zei: "Meneer Branham, ik ben opgevoed in een Christelijk gezin." Ze zei: "Ik heb twee jonge meisjes die Christen zijn. Maar deze en die dingen gebeurden." En ze kwam op de verkeerde weg, of ze begon dat!

Ik zei: "Zuster, dat maakt mij niet uit, het Bloed is nog steeds om u heen. Deze wereld is bedekt met Bloed. Als dat niet zo was, zou God ons hebben gedood, iedereen. Hij..." Als dat Bloed wordt verwijderd, zie dan uit naar oordeel. Maar nu, als u zonder dat Bloed sterft, dan gaat u die plaats voorbij, dan is er niets meer wat iets voor u kan doen. Vandaag staat dat Bloed in uw plaats. Ik zei: "Dame, zeker, het Bloed houdt u nog steeds bedekt. Zo lang als u adem in uw lichaam hebt, heeft het Bloed u bedekt. Maar op een dag, wanneer de adem hier weggaat, (de ziel die weggaat,) dan zult u boven dat Bloed uitgaan, en dan is er niets dan oordeel. Terwijl u nog een kans hebt voor vergeving..."

En ik nam haar bij de hand; ze huilde en zei: "Meneer Branham, ik drink."

Ik zei: "Dat maakt niet uit. Iets heeft mij gewaarschuwd het u te komen vertellen." Ik zei: "God heeft u voor de grondlegging der wereld geroepen, zuster. En u doet verkeerd, en u maakt het alleen nog maar erger."

Ze zei: "Denkt u dat Hij mij zou willen hebben?"

Ik zei: "Absoluut zal Hij u willen hebben."

En daar op haar knieën, we knielden neer, midden op die vloer, en hadden een ouderwetse gebedssamenkomst. En die politieman nam zijn hoed af en boog neer op één knie. En daar hadden we een gebedssamenkomst in die gelegenheid. Waarom? God is soeverein...

Uit de preek "Hebreeen hoofdstuk 5 en 6 deel I"
door William Branham gehouden op 8 September 1957



VORIGE PAGINA     |   VOLGENDE PAGINA

HOME      INDEX getuigenissen    TOP   

______________________________________________

Voor vragen of opmerkingen:





Peter van Oort

Peter van Oort